Oorzaak van congenitale myopathieën
Congenitale spierziekten ontstaan door afwijkingen in het erfelijk materiaal, in verschillende genen van het DNA. Die DNA-afwijkingen zorgen ervoor dat de spieren niet meer goed opgebouwd of in stand gehouden kunnen worden. Van onder de microscoop gezien vertonen de spieren een afwijkende structuur. Hierdoor kunnen zij minder kracht leveren. Hoe dat precies in zijn werk gaat, is niet altijd duidelijk. Wel kan men aan de hand van het soort afwijking in de structuur soms de precieze diagnose vaststellen.
De meeste congenitale spierziekten hebben meerdere mogelijke oorzaken: afwijkingen in veel verschillende genen die tot de ziekte kunnen leiden. Daarnaast bestaat er een overlap tussen verschillende congenitale ziekten. Dezelfde DNA-afwijking leidt bij verschillende personen soms tot een andere congenitale spierziekte. Daarom gebruiken artsen steeds vaker de naam van het aangedane gen om de ziekte te omschrijven. Meer over de veranderende naamgeving van de ziekten.
Naamgeving van congenitale myopathieën
De namen van congenitale spierziekten klinken vaak erg ingewikkeld. Toch zijn ze niet toevallig gekozen. Ze zeggen iets over de afwijking aan de spieren zoals die gezien wordt onder de microscoop. Enkele voorbeelden:
- spieren zijn opgebouwd uit twee soorten spiercellen, vezels genoemd. Normaal zijn die ongeveer even groot. Bij congenitale vezeltype-disproportie is één van beide type vezels (veel) kleiner dan normaal (disproportie = uit verhouding). Die afwijking is aangeboren (= congenitaal);
- nemaline komt van het Griekse woord voor draadje en verwijst naar de draad- of staafvormige eiwitophopingen in de spieren van mensen met nemaline myopathie (myo = spier, pathie = ziekte);
- bij central core myopathie is het centrale deel van de cellen in de spieren afwijkend.
-bij multi-minicore myopathie ziet men meerdere (‘multi’), kleinere (‘mini’) afwijkingen.
-bij centronucleaire myopathie ligt de kern op een dwarsdoorsnede vaak in het midden van de spiercel in plaats aan de zijkant.
Deze manier van namen geven ontstond in de jaren vijftig van de vorige eeuw. Artsen en wetenschappers bestudeerden toen voor het eerst de spiercellen van kinderen met spierzwakte onder de microscoop. Door wat zij zagen, konden zij de verschillende congenitale spierziekten van elkaar onderscheiden. In de jaren die volgden, werden vele nieuwe, zeldzame congenitale spierziekten ontdekt. Ook voor die ziekten gold: de afwijkende structuur van de spiercel bepaalde de naam van de ziekte.
Van spiercelafwijking naar DNA-afwijking
Door vooruitgang in het wetenschappelijk onderzoek en technische ontwikkelingen blijkt dat de huidige indeling en naamgeving een aantal nadelen heeft. Twee voorbeelden:
- hoe de spieren eruitzien onder de microscoop blijkt bij iemand in de loop van de tijd te kunnen veranderen. Daardoor kan het zijn dat de diagnose bijgesteld moet worden;
- een bepaalde spierafwijking kan meerdere (genetische) oorzaken hebben. Wat wij nu één ziekte noemen, is dus te beschouwen als een verzameling van meerdere ziekten met meerdere oorzaken.
Om beter onderscheid te kunnen maken, is de indeling en naamgeving van de congenitale spierziekten al enkele jaren geleidelijk aan het verschuiven. Steeds vaker gebruiken artsen en wetenschappers de naam van het gen dat is aangedaan in plaats van de spierafwijking die zij met de microscoop waarnemen. Een voorbeeld is de naam RYR1-gerelateerde myopathie, een vorm van central core of multi-minicore myopathie waarbij het RYR1-gen is aangedaan. Andere genen die met congenitale spierziekten te maken kunnen hebben, zijn onder andere SEPN1, KBTBD13 of collageen-6. Vermoedelijk zult u dit soort gen namen steeds vaker tegenkomen in informatie over de ziekten. Dit betreft dus een grotendeels overlappen classificatiesysteem.
Congenitale myopathieën zijn zeldzaam
Alle congenitale spierziekten zijn zeldzaam. Schattingen van hoeveel mensen de ziekten hebben, lopen uiteen van ongeveer één op de 50.000 mensen voor de zeldzame tot minder dan één op de miljoen voor de zeer zeldzame varianten.